Blog Layout

Laurens Claes • Mar 14, 2023

Gedwongen fouille op het lichaam is in strijd met art. 8 EVRM

De Wet op het Politieambt biedt geen wettelijke basis voor een gedwongen kniebuiging met het oog op een visueel onderzoek van de holten en openingen van de gedetineerde (Brussel (KG) 13 maart 2023, 2023/KR/5, niet gepubliceerd)


Het hof van beroep te Brussel heeft gisteren uitspraak gedaan in de zaak waarin enkele beklaagden van het terrorismeproces naar de kortgedingrechter trokken naar aanleiding van systematische fouilles aan het lichaam die bij hen werden uitgevoerd voor elke transfer naar het gerechtsgebouw. De betrokkenen werden door politieinspecteurs gedwongen om zich te ontkleden en in kniebuiging te laten onderzoeken aan de holten van het lichaam.



Wat voorafging


In eerste aanleg had de Brusselse kortgedingrechter geoordeeld dat systematische fouilles aan het lichaam prima facie een vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM uitmaakten. Onder verbeurte van een dwangsom werd de Belgische Staat dan ook bevolen om een einde te maken aan deze praktijk. De Belgische Staat stelde hoger beroep in tegen dit vonnis.


De minister van Justitie vaardigde op 2 januari 2023 een richtlijn uit waarin werd verduidelijkt dat de fouilleringsprocedure moest worden aangepast om te voorkomen dat de beklaagde volledig zou worden uitgekleed. Zo voorzag de richtlijn dat de fouillering moeten plaatsvinden in twee fasen: eerst op het bovenlichaam en vervolgens op het onderlichaam. Tijdens deze grondige fouillering mogen de politieambtenaren de beklaagde niet aanraken. Daarnaast moet gewaakt worden over een zo sereen mogelijke uitvoering van het onderzoek.


Niettegenstaande deze richtlijn voerden de geïntimeerden in de zaak aan dat zij op 10 januari 2023 nog steeds dagelijks werden onderworpen aan de fouille aan het lichaam met kniebuiging. Zij verzochten het hof van beroep dan ook om vast te stellen dat deze fouilles aan het lichaam onwettig zijn. De Belgische Staat hield vol dat deze fouilles in overeenstemming zijn met de Wet op het Politieambt en conform art. 3 EVRM plaatsvinden.


Beslissing van het hof


De fouille aan het lichaam in art. 28, § 3 Wet Politieambt


In zijn arrest onderzoekt het hof van beroep in de eerste plaats de wettelijke bepalingen die in de mogelijkheid voorzien om individuen aan een fouille te onderwerpen. Het gaat om art. 90bis Sv. (dat voorziet in een fouille aan het lichaam tijdens de voorlopige hechtenis), art. 108 Basiswet Gevangeniswezen (dat fouilles aan het lichaam voorziet bij gedetineerden) en art. 28 Wet Politieambt (dat gewag maakt van fouilles tijdens opdrachten van bestuurlijke politie, gerechtelijke politie alsook van de fouille aan het lichaam).


Het hof staat in het bijzonder stil bij de laatstgenoemde bepaling, die de fouille aan het lichaam van personen in de cel regelt. Het Hof verwijst naar de parlementaire voorbereidingen van deze bepaling, die uitdrukkelijk stellen dat "Une telle fouille, plus poussée que la fouille de sécurité, n'implique pas le déshabillage complet de la personne en cause mais ne l'exclut pas non plus. Ainsi, rien  n'empêche qu'une personne soumise à une telle fouille soit tenue de se déshabiller complètement pour que ses vêtements puissent être examinés complètement".


Volgens het hof impliceert dit dat een fouille aan het lichaam géén verplichting is, maar wel tot de appreciatiemarge van de politieambtenaren behoort. Rekening houdend met de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof mogen deze politieambtenaren geen schending begaan van art. 3 en art. 8 EVRM door deze fouilles op een systematische wijze uit te voeren zonder dwingend veiligheidsrisico.


De geoorloofdheid van de inmenging in het privéleven (art. 8 EVRM)


Vervolgens poneert het hof dat de fouille aan het lichaam onvermijdelijk een inmenging in het privéleven van de betrokkene uitmaakt. In de eerste plaats dient het dus te onderzoeken of deze inmenging zoals vereist door art. 8, § 2 EVRM een wettelijke basis heeft. 


De rechtspraak van het EHRM vereist in dat verband dat de nationale wet voldoende helder, voorzienbaar en toegankelijk is (arrest Silver e.a./V.K., 1983, § 87) en dat de wet duidelijk de draagwijdte van de discretionaire bevoegdheid van de overheid bepaalt. Ook de voorwaarden en omstandigheden waaronder de overheid wordt gemachtigd om dergelijke maatregelen te gebruiken moeten in voor iedereen voldoende duidelijke bewoordingen worden geformuleerd (arres Shimovolos/Rusland, 2011, § 68). Een extensieve interpretatie van de wettelijke bepaling is te allen tijde uitgesloten (arrest Azer Ahmadov/Azerbeidzjan, 2021, §§ 65 e.v.)


Het hof stelt echter vast dat noch art. 28, § 3 Wet Politieambt, noch de voorbereidende werkzaamheden toelaten dat een persoon ter gelegenheid van een onderzoek aan het lichaam wordt uitgenodigd en a fortiori, door politieambtenaren ertoe kan gedwongen worden om kniebuigingen of "squats" uit te voeren teneinde een visueel onderzoek van diens holten en openingen mogelijk te maken, in het bijzonder van de anale opening.


De wettelijke bepalingen laten volgens het hof slechts toe dat de persoon ertoe wordt uitgenodigd, of zelfs gedwongen, om zich volledig te ontkleden "opdat zijn kleding volledig kan worden onderzocht".


Het hof besluit bijgevolg dat de fouilles aan het lichaam met kniebuiging bij de geïntimeerden prima facie plaatsvinden zonder wettelijke basis zoals vereist door art. 8, § 2 EVRM. Zij  zijn dus in strijd met deze bepaling, zodat het hof de onmiddellijke stopzetting ervan beveelt.


Analyse


Het hof besluit in deze zaak terecht tot een schending van art. 8 EVRM. De afwezigheid van heldere wettelijke bepalingen doet afbreuk aan de rechtszekerheid, voornamelijk vanuit het perspectief van de gedetineerde. Verregaande dwangmaatregelen die een diepe aantasting van de waardigheid kunnen veroorzaken (zoals gedwongen worden om naakt door de knieën te buigen) moeten des te meer zo precies mogelijk worden geregeld. In casu achtte het hof van beroep het niet meer noodzakelijk om na te gaan of tevens art. 3 EVRM was geschonden.


De rechters in Straatsburg zijn veeleisend op het gebied van de naaktfouilles van gedetineerden, in het bijzonder wanneer zij worden toegepast zonder precies doel of bij wijze van routinemaatregel. Samengevat dient de naaktfouille aan twee voorwaarden te voldoen teneinde de menselijke waardigheid van de gedetineerde zo veel mogelijk te vrijwaren: ten eerste moet zij gerechtvaardigd zijn door de doelstellingen

van veiligheid in de gevangenis, handhaving van de orde of het voorkomen van misdrijven – ten tweede moet zij worden uitgevoerd volgens adequate modaliteiten, op een zodanige wijze dat het leed of de vernedering die de gedetineerde ondergaat, niet het onvermijdelijke niveau van leed dat inherent is aan die behandeling, overschrijdt. In 2011 besloot het EHRM tot een schending van art. 3 EVRM in de zaak El Shennawy/Frankrijk, waar de verzoeker de naaktfouilles had aangeklaagd die tijdens de lopende strafprocedure op hem werden toegepast. Deze naaktfouilles waren volgens het Hof niet gerechtvaardigd door veiligheidsoverwegingen. Hoewel zij slechts gedurende een korte periode plaatsvonden, hadden ze bij de verzoeker gevoelens van willekeur, angst en vernedering teweeggebracht die het onvermijdelijke niveau van vernedering overstegen.


Verdere lectuur:


L. Claes, "Het EHRM en de strafuitvoering. De onmenselijke en vernederende behandeling van gedetineerden", NC 2017, (98) 126 e.v.


T. Daems, Body Searches and Imprisonment, Cham, Palgrave Macmillan, 2023, 271 p.


Share by: